|
||
Bitterzoet (Solanum dulcamara) Naam Als je op de
stengel kauwt proef je eerst de bittere smaak van de glycosiden, maar doordat
deze door het speeksel worden ontleed en er sacharose vrijkomt, komt daarna de
zoete smaak naar voren. Vandaar de Nederlandse naam Bitterzoet. Solanum is afgeleid van het Latijnse solari,
dat " pijnstillen of kalmeren" betekent. Enkele soorten van dit
geslacht hebben een pijnstillende werking. Dulcamara
komt van het Latijnse woord dulcis (zoet) en amaris (bitter). Standplaats Bodem: Zonnige
tot licht beschaduwde plaatsen op soms droge, maar meestal vochtige tot vaak
natte, matig voedselrijke tot voedselrijke, soms stikstofrijke en vaak
kalkhoudende grond (alle grondsoorten). Groeiplaatsen:
Bosranden, struwelen (o.a. jeneverbesstruweel), heggen, bossen (moerasbossen, grienden
en andere natte bossen), kapvlakten, aanspoelselgordels, drijftillen, moerassen
(verlandingsvegetaties), waterkanten (o.a. langs
voedselrijke hoogveenwijken of heidevennen en langs greppels), natte ruigten,
ruderale plaatsen, plantsoenen, tegen hekwerk, op oude muren, in oude
knotbomen, langs spoorwegen (spoordijken), zeeduinen
(o.a. op droge, stikstofrijke plaatsen in de zeereep) en aan de voet van
stenige hellingen. Kenmerken 30 cm tot 2
meter. Overblijvend. Bloeimaanden:
Juni, juli, augustus en september. Een vertakte,
kruipende wortelstok. De stengels
kunnen klimmen, op de grond liggen, rechtop staan of soms winden. Ze hebben een
houtige stengelvoet, die meestal overwintert. De bloeitwijgen sterven na
vruchtzetting af. In de regel is de plant weinig behaard, maar met name in
droge duinen komt een vrij sterk behaarde en tevens ietwat vlezige vorm van
Bitterzoet voor.
De giftige,
gesteelde, kale of soms behaarde bladen zijn donkergroen en vaak paars
aangelopen. Ze zijn langwerpig tot eirond en spits, niet gedeeld of (met name
de bovenste bladeren) pijlvormig (spiesvormig-driedelig) met aan de voet 1 of 2
(zelden tot 4) oortjes (lobben). Bloemen:
Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen).
Vaak vrij rijkbloemige (10 tot 25 bloemen), overhangende, schermvormige trossen
(een ijle bloeiwijze), waarvan de steel meestal ongeveer tegenover een blad
begint. De knikkende, 1 tot 1½ cm grote bloemen zijn 5-delig, blauwpaars of
zelden wit. De eerst uitgespreide, maar later teruggeslagen kroonslippen hebben
aan de voet 2 groene vlekken met een witte rand. De bleekgele helmknoppen zijn
onderling vergroeid en gaan naar binnen open. De ondiep gelobde kelk groeit na
de bloei niet uit. Vruchten: Een
bes. De niet eetbare, hangende, glanzende bessen zijn eerst groen, later worden
ze rood tot roze. Ze zijn eivormig tot langwerpig. De zaden zijn kortlevend (1
tot 5 jaar). Culinair Niet toepasbaar, giftig!
|
||
© Kruidenprikkels sinds 2016 |